De Cubaanse zanger Benny Moré (1919-1963) zingt in een slepend tempo over zielsvolle liefde. Mijn ziel of mijn liefje, wat zet je aan het denken dat ik niet van je hou? Als datum wordt 1955 genoemd toen Moré na jaren Mexico terug in Cuba zijn Orquesta Gigante met 40 musici oprichtte. Opvallend op de kleding… Lees meer.
Misirlou is een Griekse song uit 1927 die verdwenen is uit het muzikale geheugen, maar daar soms weer in opduikt. Bijvoorbeeld via Quentin Tarantino’s Pulp Fiction (1994) die opent met onderstaande surf rock versie van Dick Dale & The Del Tones (1962). In vele landen en genres heeft de song ontleningen. Wikipedia somt het op in het lemma Misirlou. Een exotische standard van swing bands, een geannexeerd volkslied dat in diverse landen als eigen beschouwd werd tot de rock versie van Dick Dale of The Beach Boys. Alles is mogelijk door overnemen en veranderen.
Misirlou staat voor toen. Oude tijden. Welke versie in welk genre in welk land het ook betreft. Het Griekse biermerk Fix viert er in 2013 in een commercial haar 150-jarig bestaan mee.
Misirlou is populaire muziek. Bemind en gewoon. Het treft zonder nog eigenaardig te kunnen zijn. De onbepaalde herkomst biedt ruimte om het toe te eigenen, terwijl de duidelijke afstamming uit het Oostelijke Middellandse-Zeegebied er genoeg eigenzinnigheid en authenticiteit aan geeft om het te plaatsen.
Stramilano is een kortfilm uit 1929 van de Italiaanse regisseur Corrado D’Errico. Niet toevallig over de meest industriële stad Milaan die het Futurisme van snelheid, vooruitgang en geloof in de toekomst het best verbeeldt. Nauw aansluitend bij het fascisme van Mussolini.
De city symphonies gaven een idee van het moderne leven. In navolging van Berlin: Die Sinfonie der Großstadt (1927) van Walter Ruttmann of De man met de camera (1929) van de Oekraïense-Sovjet regisseur Dziga Vertov.
Maar een film van voor de uitvinding van de geluidsfilm kent toevoegingen die pijn kunnen doen aan de oren. Geluid dat is bedoeld om het verschil in tijd te overbruggen, maar daar niet in slaagt, maakt de vervreemding er groter op.
Muziek die klinkt is niet uit 1929, maar is een retrovariant die nostalgie probeert op te roepen zonder te landen in de tijd. Dat maakt de beelden belachelijk. Ze worden geridiculiseerd omdat de reconstructie van de geschiedenis niet serieus te nemen valt. Zoals de AudioFilms van Winter & Winterdie een slap aftreksel blijven van wat ooit klonk.
Illustratief is Walt Disney’s animatiefilm The Jazz Fool uit 1929 met Mickey Mouse. De muziek wijst niet vooruit naar een retrovariant, maar juist terug naar rag time en boogie woogie. Middle of the road en niet vooruitstrevend in de eigen tijd, maar wel The real McCoy van toen.
Dan is de soundtrack door Tiziano Popoli in onderstaande versie passender. In zijn reconstructie mijdt hij muziek. Hij probeert 1929 niet na te bootsen, maar neemt afstand in de tijd door vanuit een ‘futuristische’ inspiratie een geluidsdecor van toen op te roepen door hedendaagse omgevingsgeluiden en geluidseffecten. Ze passen nog steeds bij de stad.
Reconstructie van wat ooit was is een verhaal over a-synchronisatie. Over benadering die het nooit haalt bij het origineel. Soms lukt het bijna. Vaak ontspoort het faliekant. Dat is valsheid in mentaliteit. Wie de letter benadert door de geest niet te begrijpen, zal de letter nooit vangen.
Foto: Still uit Stramilano (1929) van Corrado D’Errico voor Luce.
The Outer Limits is een TV-serie die van 1963 tot 1965 werd uitgezonden. De voorloper van Star Trek. Het was het tijdperk van the New Frontier, een begrip dat in 1960 door president Kennedy in zijn aanvaardingstoespraak werd gemunt. Het luidde een tijdperk van hoopvolle verwachtingen in. Van de Maan tot mensenrechten, van welzijn tot werkgelegenheid en vrouwenrechten. Space was voor even hot.
Wat blijft zijn de uiterlijkheden. Maar heeft de verkenning van het nieuwe grensgebied de nieuwe generatie veranderd? Gestempeld, ofwel geprägd? Van alles begon te schuiven. De seksuele moraal, de vermenging van rassen of het niet meer vanzelfsprekend aanvaarden van het gezag. Grenzen werden overschreden. Zien kunnen we het niet meer.
Het kan niet anders. In de iconografie van het recente verleden domineren vaststaande beelden de ideeëngeschiedenis. Wat van binnen zit is minder zichtbaar dan wat we nu met een vingerknop terughalen. Grenzen zijn lijnen in de tijd die vervagen omdat de herinnering stopt.
De stem van de ster van de Indiase filmmuziek Lata Mangeshkar flonkert in dit fragment van de Hindi-film uit 1960 ‘Dil Bhi Tera Hum Bhi Tere’. Van regisseur Arjun Hingorani en muziek van Anandji Veerji Shah en Kalyanji Veerji Shah. De song ‘Ye Wada Kare Jahan Bhi Rahe’ swingt alle kanten uit boven het acteren van Kumkum en Dharmendra dat wonderlijk vervreemdend ongelijk oploopt met de muziek die klinkt als een klok.
Het tijdsbeeld ontroert. Dat van een Italiaanse neo-realistische film uit 1950 die in 1960 in India is geland. Inclusief het icoon van een Vespa scooter die vrijheid symboliseert. Het had ook Brazilië of Mexico kunnen zijn. Maar de muziek maakt het India. Een stukje ‘Indian Holiday’ in 1960.
In de jaren ’70 kocht ik op het Waterlooplein een 78-toerenplaat met dit nummer. En op de andere kant Sweet Lorraine. Ik kende vaag de naam van de uitvoerder en kon mijn oren niet geloven toen ik thuis de plaat speelde. Met op vibes Gene Redd. De Wikipedia-pagina over Earl Bostic is of gekaapt door zijn nabestaanden of het vertelt de waarheid. Namelijk dat Bostic de technisch meest begaafde altsaxofonist was die zelfs die andere meester op alt Charlie ‘Bird’ Parker de baas was. Zou het echt?
Het doet Earl Bostic (1913-1965) hoe dan ook tekort om hem de scheurende sax van de R&B te noemen die ruw huilebalk (cry-baby) songs speelt. Midden in de traditie staand verbindt hij Sidney Bechet met John Coltrane.
Het is lastig oordelen want hij zette zijn ultieme technische kunnen nooit op de plaat. Tegen die andere alt Lou Donaldson zei hij: ‘Don’t play anything you can play good on a record, because people will copy it.’ Grootspraak? In elk geval jammer. Daarom moeten we het doen met Earl Bostic zoals hij niet is. Maar dat is goed genoeg.
Eigenaar van Playboy Hugh Hefner maakte in 1959 als bijproduct van zijn tijdschrift Playboy’s Penthouse. Op de party die echt aanvoelt gaat het relaxed toe. Echte drank wordt geschonken en geserveerd door bunny’s in het eerste nationale programma op de Amerikaanse televisie waar zwart en wit bij elkaar zitten en als gelijken feesten.
Platenhoes van ‘Playboy’s Penthouse‘ van Cy Coleman and his orchestra. Coleman schreef de titelmuziek voor het programma.
Pianist en songwriterCy Coleman (1929-2004) treedt op in de allereerste aflevering van 24 oktober 1959. Charlie Shavers voegt zich bij Cy en z’n trio in ‘The Best Is Yet to Come’. Een eigen compositie van tekst voorzien door Carolyn Leigh. Muziek verdwijnt achter sophistication. Iedereen heeft overduidelijk een goeie tijd in de geïmproviseerde party.
Wait till you’re locked in my embrace Wait till I draw you near Wait till you see that sunshine place Ain’t nothin’ like it here The best is yet to come and babe, won’t it be fine? The best is yet to come, come the day you’re mine Come the day you’re mine And you’re gonna be mine
Foto: Platenhoes van ‘Playboy’s Penthouse‘ van Cy Coleman and his orchestra. Coleman schreef de titelmuziek voor het programma.
Tin Tan (1915-1973) geboren alsGermán Valdés was een populaire Mexicaanse muzikale komiek en acteur die speelde in meer dan 100 films. Tijdens de gouden eeuw van de Mexicaanse cinema (1936-1969) kon hij floreren. Het fragment uit El Revoltoso (1951) toont zijn timing, humor, bravoure, meesterschap en danskunst. Tin Tan is een kruising van Jackie Chan, Victor Borge, André van Duin en Los Tres Gallos Mexicanos.
¡ Hu ! Sí, sí, sí, yo quiero mambo, mambo Sí, sí, sí, yo quiero mambo, mambo Sí, sí, sí, yo quiero mambo…¡ Hu !
De in de late jaren ’40 door Perez Prado gepopulariseerde mambo is achtergrond van het fragment uit Simbad El Mareado (1950). Om er vanaf te wijken. Prado vestigde zich in 1949 in Mexico Stad.
Zijn ‘Yo quiero mambo’ (of Mambo no. 5) gaat over in een parodie van Noord-Amerikaanse bebop met scatzang in de uitbundige versie zoals Dizzy Gillespie die na 1945 praktiseerde in nummers als ‘A Night in Tunisia’. Voor critici al een parodie op zichzelf. Om dat te overtreffen gaat Tin Tan over de top. De muziek van de noorderbuur wordt heerlijk belachelijk gemaakt.
De society band van Joe Reichman (1898-1970) speelt I Can’t Escape from You. Op 25 september 1936 wordt deze Screen Song van de Fleischer Studios opgenomen. Billie Bailey zingt. Losse eindjes worden aan elkaar geknoopt. Leo Robin schreef het nummer in 1936 voor Bing Crosby in Rhythm on the Range van Norman Taurog. Reichman was een paljas achter de toetsen. Hij noemde zich de Pagliacci van de piano.
And so you see that I’m really not free I’m so afraid you might escape from me And yet I can’t escape from you
De stuiterende bal is de karaoke van de jaren ’30. Nog een Screen Song is She Reminds Me of You uit 1934van Harry Revelen Mack Gordonmet de Eton Boys. Ook geschreven voor een Paramount-film van regisseur Norman Taurog met Bing Crosby: We’re Not Dressing(1934).
Zoete muziek met een pakkende melodie en grappige animatie. Lopende band werk van hoog niveau. Entertainment voor in de bioscoop. Dit studiosysteem in film en muziek is ter ziele. Voorgoed weg. We blijven verbaasd achter met de vraag hoe hoog de standaard was en of het echt een vereiste was dat de scherpe kantjes weggevijld moesten worden.
Lana Turner schittert met Ray Milland in A Life of Her Own (1950) van ‘vrouwenregisseur’ George Cukor. De soundtrack met het hoofdthema is van de Pools-Amerikaanse componist Bronislaw Kaper (1902-1983) die vanaf 1935 onder contract stond bij ‘major’ MGM. Omdat A Life of Her Own het aan de kassa niet zo goed deed werd het thema in 1952 als titelsong voor het romantische drama Invitation hergebruikt. Paul Francis Webster schreef er een tekst bij. Zo werd een ‘standard’ geboren.
Wherever I go You’re the glow of temptation Glancing my way In the grey of the dawn
And always your eyes Smile that strange invitation When you are gone Where oh, where have you gone?
Dexter Gordon speelt met gitarist Philip Catherine in 1975 een van z’n beste solo’s ooit. Volgens Gordon zelf. Hij benadrukt het jagend-spookachtige aspect van het thema meer dan John Coltrane die in z’n befaamde vertolking uit juli 1958 de spanning opbouwt met lange lijnen.